De slag bij Kerteminde (1659)
***DISCLAIMER: deze toelichtingen op de hoofdstukken van Buat bevatten spoilers.***
Over de slag in de Sont (1658) en de verovering van Funen (november 1659) is in de Nederlandse historiografie nauwelijks wat te vinden. Ik heb me bij het schrijven van dit hoofdstuk voornamelijk gebaseerd op een handjevol Nederlandse bronnen (uiteraard De brieven van en aan Johan de Witt; De Republiek en de Noordse Oorlog, 1655-1660, van Noordam (1940); De journalen van Wassenaer-Obdam en De Ruyter gedurende hun scheepstochten in den Deenschen wateren (1658-1660), G.L. Grove) en verder wat obscure Deense bronnen die ik online had gevonden en moeizaam met Google Translate heb geprobeerd te ontcijferen.
Ik vond het leuk dat Michiel de Ruyter er iets minder glorieus vanaf kwam dan in andere boeken. Buat is een prinsenman en zijn hart zal meer bij mannen als Tromp gelegen hebben. De ruzie om de plek in de officierskajuit heeft werkelijk plaatsgevonden. Ik nam dit voorval graag op om de strijd tussen soldaten van het landleger en bemanning van zeeschepen te laten zien.
Dit hoofdstuk was in een vroegere versies twee keer zo lang, vooral omdat ik er ook alle krijgsverrichtingen van de Denen beschreef, een beetje zoals Ilja Leonard Pfeiffer in zijn Alkibiades zijn hoofdpersoon alle krijgsdaden gedetailleerd laat vertellen. Juist omdat er zo weinig over bekend was, wilde ik hier zo precies mogelijk zijn.
Maar Buat zou te dik worden (wilde ik het ongeveer dezelfde dikte als Musch laten hebben) en ik moest schrappen. Zo zijn dus ook alle Denen en overige soldaten uit dit hoofdstuk verdwenen en ook stukken met tactische verplaatsingen en samenvoegingen hebben het eindresultaat niet gehaald. Misschien dat ik de weggelaten stukken ooit nog eens als een apart verhaal publiceer.
Toevallig had ik tijdens het schrappen contact met Ilja, en ik vertelde hem hoeveel pijn het me deed. Hij gaf ten antwoord:
‘Ik schrap nooit. Gul wil ik zijn. Mijn nieuwe roman zal daar een afschrikwekkend voorbeeld van zijn. Volgens mij zijn het 320.000 woorden.’
Toen Alkibiades uitkwam en ik het met (met veel plezier) las had ik een beetje spijt. Was ik maar wat meer een Ilja geweest, dan had ik ook wat guller durven zijn.