Johannes Verspronck, portret van een meisje in blauw, Rijksmuseum (afgebeelde is niet Anna de Witt)
In het Nationaal Archief (NA) liggen vier briefjes die Anna de Witt aan haar vader stuurde in 1665. Ze was negen jaar oud toen Johan de Witt besloot om in april van dat jaar naar Texel te gaan voor het begeleiden van de uitrusting van de vloot. Het was voor het eerst in haar leven dat haar vader zo’n lange tijd van huis was. Het briefje dat in het boek Buat staat afgedrukt is een vertaling/bewerking van het briefje dat Anne schreef op 29 april 1665. Ik weet niet meer waarom ik ooit gekozen heb om deze brief op 4 mei te dateren. Ik vermoed dat dat een foutje is. 29 april 1665 is accurater. In druk 2 zal ik 29 april aanhouden.
Het origineel (in het Frans) staat afgedrukt in Brieven aan Johan de Witt II, p. 223:
(Van Anna de Witt 29 April 1665).
“Mon cheir papa,
Je bien resus Ie lettre de mon cheir papa du 25 de ce mois et d’elle avec ioye Iu que papa et toute la compagnie ce porte encor bien; je langi for après mo cheir papa et je voudree bien que papa fut de retour, et nous nous portons encor bien et mama et mon frère et me seurs et moi et toute Ia compagni; ma cousine et mon cousin van Meerdervoort et mon cousin Fifien sont encor ici ; tout Ie paren font leur recommandation à papa et nous bufons celque fois à la sant de papa et mon oncle Gipestyn et coupé de la peire: cet un peire ci grand comme un eu; la feifre a délessé mon cousin Fannius, madam Dover en milde et mor ; ma tante van Suite el a jer etté un peu rnalade et avanger el a u de visite et el et asteur meljeur et son anfan ce porte bien ausi; mon oncle van Suite ce recommande à vos bonne grace. Je sui, chère papa, fostre très humble et très affectionnée fillee
Anna de Witt.
Ik heb de verwijzingen naar Fannius en Van Swieten erin gelaten, omdat die namen nog vaker voorbij zullen komen.
De briefschrijfster van Gerard ter Borch (Mauritshuis). Afgebeelde meisje is niet Anna de Witt.
Eerste briefje Het eerste briefje van Anna aan haar vader dateert van een week eerder, 23 april 1665.
Hier de vertaling:
Mijnheer en allerliefste papa,
Dit briefje zal dienen om u te laten weten dat grootvader en mama en al de kinderen nog in goede gezondheid verkeren en ik hoop dat we van papa niets anders zullen horen. We verlangen er zeer naar dat papa snel weer thuis zal komen. Ik doe mijn best om goed te leren. Mama doet u haar hartelijke gebiedenisse. Neef en nicht van Meerdervoort verblijven hier en mama heeft er goed gezelschap aan. Neef Vivien zal vanavond ook komen. Ik en zuster Agneta slapen bij mama. Neef Fannius is aan de betere hand. Hiermede zal ik eindigen en met hartelijke groeten verblijven,
Mijnheer en liefste papa,
Uw allernederige en gehoorzame dochter,
Anna de Witt.
Moei Van Swieten doet u hierbij haar hartelijke gebiedenisse en is nog steeds redelijk wel te pas.
In het huis aan de Hofsingel woonde, naast het jonge gezin – op dat moment bestaande uit vijf dochters en een zoon[1] (en het personeel) – ook de vader van de raadpensionaris, Jacob de Witt.[2] Zou hij zijn kleindochter hebben bijgestaan bij het schrijven van het onderstaande briefje? Zeer wel mogelijk. Anna noemt hem als eerste wanneer ze over de gezondheid van de familieleden spreekt. Al is het niet onmogelijk dat Wendela Bicker haar dochter heeft geholpen en dat grootvader De Witt uit eerbied als eerste wordt genoemd. Zo hoorde het nu eenmaal. Het briefje bevat gelijkluidende standaardbegroetingen als in de meeste brieven van Wendela.[3] Johan heeft het briefje van Anna beantwoord op 25 april.[4] In kreupel Frans schrijft Anna haar vader vervolgens op 29 april dat ze dat antwoord heeft gekregen en dat ze uitzinnig is nu ze gehoord heeft dat haar vader en zijn gezelschap in goede gezondheid verkeren. Dat Wendela Bicker haar bij dit briefje niet heeft geholpen blijkt uit de eerste zin van Wendela, als zij op 2 mei ‘haar heer en waarde man’ laat weten: ‘Ik heb u niet veel te schrijven, uw dochter heeft dat al voor mij gedaan, toen ze u schreef buiten mijn weten en zonder dat ik daarvan op de hoogte was. Dat het haar eigen woorden zijn zult u wel hebben kunnen raden.’[5] Het briefje van Anna bevat een inkijkje in het gezinsleven van de raadpensionaris. Zoals zo vaak in zeventiende-eeuwse huishoudens was het een komen en gaan van (al dan niet aangetrouwde) familie. De nicht en neef Meerdervoort die worden genoemd zijn Alida van Beveren[6], oudste dochter van Johans zuster Johanna de Witt, en Alida’s echtgenoot Cornelis Pompe van Meerdervoort.[7] Neef Vivien is Nicolaas Vivien, zoon van een zuster van Johans moeder.[8] Hij was Johan de Witt opgevolgd als pensionaris van Dordrecht en uit hoofde van die functie de aangewezen vervanger van de raadpensionaris bij diens afwezigheid. De Witt schreef neef Vivien daags voor hij naar Texel vertrok: ‘Het zou mij bijzonder aangenaam zijn en ook noodzakelijk, zowel voor het land als voor uw comfort en gerief, als u uw zaken in mijn huis zult willen afhandelen en daar ook zult overnachten.’[9] Blijkens het briefje wist Anna al dat neef Vivien die avond zijn intrek in het huis zou nemen. Het volgende familielid dat wordt genoemd is Cornelis Fannius, die zich door zijn huwelijk met nicht Catharina van Sypesteyn een neef van de raadpensionaris mocht noemen, al was hij slechts aangetrouwd. Johan de Witt had zich met succes ingezet voor diens benoeming tot raadsheer van het Hof van Holland en West-Friesland. Blijkbaar was neef Fannius ziek geweest, maar er al bijna bovenop. Ook moei Van Swieten, Margaretha Bicker van Swieten,[10] een oudere nicht van Wendela, was nog redelijk te pas.
Anna de Witt op latere leeftijd
Dat de oorlogsperikelen hun schaduw wierpen over het huishouden van het gezin De Witt moge blijken uit de mededeling dat de twee oudste dochters toestemming kregen om bij hun moeder te slapen. De meisjes zullen zich ongerust hebben gemaakt over hun vader. Het gerucht ging dat hun vader het voornemen had om met de vloot uit te varen.[11] Inderdaad heeft Johan dit voornemen tijdens de oorlog met Engeland uitgevoerd. In totaal begaf Johan de Witt zich van april 1665 tot en met oktober 1666 zeker acht keer voor kortere of langere tijd naar de vloot, en is hij meermaals met de vloot uitgevaren. Steeds moet Anna zich zorgen hebben gemaakt om haar vader. Gelukkig voor haar maakte haar vader geen enkele echte zeeslag mee en bracht hij het er levend vanaf.
Jean-Marc van Tol, 07-01-24.
[1] Anna, geb. 27 december 1655; Agneta geb. 16 juni 1658; Catharina geb. 30 augustus 1659; Maria 22 september 1660; Johan, geb. 27 mei 1662; Elizabeth, geb. 6 juni 1664. Er zouden nog volgen: Elizabeth, geb. (na de dood van de eerste Elizabeth) op 8 augustus 1666 en Jacob, geb. 10 november 1667. Deze gegevens zijn afkomstig uit het eigen zakboekje van De Witt, tegenwoordig in het bezit van het Haags Historisch Museum.
[2] C.A. van Sypesteyn, ‘Mededeelingen omtrent het huiselijk leven van Johan de Witt en zijne vrouw Wendela Bicker’, Haagsche Stemmen 1 (1887/1888), 155-167.
[3] Zie ook: Joosten, ‘Très honnoré papa’, in: Huysman en Peeters, Johan de Witt en Frankrijk, 159-164.
[4] Dit antwoord is niet bewaard gebleven, maar de datum wordt genoemd in het briefje van Anna de Witt aan Johan de Witt, 29 april 1665: emlo.bodleian.ox.ac.uk/w/1000938.
[5] Wendela Bicker aan Johan de Witt, 1 mei 1665: emlo.bodleian.ox.ac.uk/w/1042576. Zie Toelichting Hoofdstuk 7 op deze site.