Vandaag – 11 oktober – exact 355 jaar geleden was een belangrijke dag in het het leven van Henri de Fleury de Coulan, heer van Buat, St. Sire en La Forest de Gay, die enige bekendheid kreeg als ritmeester Buat. Prof. N. Japikse heeft zijn leven in ruim één kolom beschreven in het Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek.
In het kort: geboortedatum niet bekend, zoon van een Franse kolonel in Staatse dienst, opgevoed aan het hof van prins Frederik Hendrik, door prins Willem II kapitein (en ritmeester) gemaakt van de compagnie die voorheen tot de persoonlijke Garde te paard van de prins behoorde. De compagnie stond ter repartitie van het gewest Zeeland (Zeeland betaalde) en Buat onderscheidde zich bij de landing op Fünen in 1659. Hij bleef werkzaam in de omgeving van de prinses royaal Mary Stuart en de jonge prins Willem Hendrik (de latere prins Willem III) en kreeg op voorspraak van de prinses 500 gulden jaargeld van koning Charles II. In 1664 huwde hij Elisabeth Maria Musch, dochter van griffier Cornelis Musch (ca. 1593-1650) en kleindochter van oud-raadpensionaris Jacob Cats (1577-1660).
De rest van de biografische gegevens (zie ook de biografie van Van der Aa) bevat spoilers die het eind van deel twee van mijn trilogie verklappen, dus die zal ik hier niet samenvatten, al zal het voor menigeen geen geheim zijn dat Buat op deze dag in 1666 naar – heel náár – aan zijn einde kwam: hij werd onthalsd.
Mij gaat het in dit blogje vooral om alle gegevens die niet in de standaardbiografieën worden verteld. Wanneer is Buat geboren? Waar? Wanneer kwam hij aan het hof?
De geboortedatum wordt in geen enkele biografie vermeld, maar dankzij grondig speurwerk(*) weet ik inmiddels meer. Ten tijde van Japikse en Van der Aa, toen internet nog niet eens in de kinderschoenen stond, was het natuurlijk niet zo eenvoudig om in Franse geboorte- en doopgegevens te zoeken, maar tegenwoordig kan dat gelukkig wel. Daarom zal ik een paar omissies en fouten in de biografie van Japikse corrigeren.
Buat werd in 1622 in het Protestantse doopboek van Mortcerf (departement Seine-et-Marne) geregistreerd als tweede zoon van Philippe de Fleury de Coulan en Esther de Félins. Hij zal vermoedelijk geboren zijn in Saint-Cyr-sur-Morin, waarnaar het St. Sire in zijn naam verwijst. Wat er van de eerste zoon (Charles de Fleury de Coulan, geboren in 1617, vernoemd naar de vader van Philippe) geworden is, weet ik niet, maar ik vermoed dat hij jong gestorven is, want hij komt niet voor in genealogieën en ook niet in andere bronnen). Misschien was de dood van het oudste kind wel een reden dat de vader naar de Republiek trok. Vader Philippe behoorde tot de Hugenoten die nog ten tijde van prins Maurits hun heil zochten in het Staatse leger. Willem Frijhoff vertaalt in het artikel ‘Oorlog en geloof‘ een dagboekfragment waaruit blijkt dat Buat sr. al in 1622 een compagnie toegewezen had gekregen en hij in de buurt van Zutphen gelegerd was. Prins Maurits had in dat jaar veel troepen gelicht in verband met een geheim plan om Antwerpen te heroveren (wat er niet van gekomen is). In december 1632 werd Buat sr. bevorderd tot luitenant-kolonel en in april 1639 nam hij als kolonel het infanterie-regiment Candalle over.
Volgens Japikse leefde Buat sr. nog in 1678, maar Japikse baseert zich hier op een onbetrouwbare bron: Susanna Huygens. Zij schrijft in een brief aan haar geleerde broer Christiaan (Oeuvres Complètes, VIII, 195) vrij vertaald:
‘Mevrouw Buat [= Elisabeth Maria Musch] heeft me gisteren laten weten dat haar zwager Slingelant [Matthijs Pompe van Slingelant] is overleden in Hederhoven [= Nederhoven], ziedaar ons kleine Nichie [Nichtje] zonder vader. Maar het verlies is niet echt groot, want het bespaarde hem een lang ziekbed. Ik ga vandaag mevrouw Buat zien en zal haar vragen waarom ze van plan is naar Parijs te vertrekken. Ik denk dat ze graag nog haar schoonvader wil zien voor hij sterft, want hij is heel erg ziek. Maar hij schijnt het nu goed te maken. Mensen die de Dood verwelkomen, sterven meestal niet zo snel.’
Susanna kletste maar wat. Misschien verwarde ze de man met Abraham, de Valet de Chambre van Buat sr. die wellicht rond die tijd weer terug naar Parijs was gegaan. Hoe dan ook, vanwege deze mededeling van Susanna Huygens heeft Japikse de conclusie getrokken dat Buat sr. een hoge leeftijd had bereikt. Maar uit de brieven van vader Constantijn Huygens had Japikse kunnen weten dat Buat sr. in het voorjaar van 1641 reeds was overleden. Huygens heeft zich nog sterk gemaakt om een legaat uit de erfenis van Buat sr. voor een vriendin van hem (Mademoiselle van Dorp) veilig te stellen. Volgens het Haagse testament van Buat sr., dat in januari 1641 passeerde bij notaris Rietraet (nog aanwezig in het Haags Gemeentearchief), was Buat sr. ernstig ziek en wist hij op dat moment dat hij niet lang meer te leven had. Dat hij is overleden in het voorjaar van 1641 valt ook op te maken uit het feit dat toen het regiment van Buat sr. overging in andere handen. Voor wie het weten wil: zijn opvolger was… Graaf Godefroi D’Estrades (over wie later meer).
Buat jr., blijkt uit een latere beschrijving van de inboedel, bezat een huis aan de Hoge Nieuwstraat. Op welke hoogte weet ik niet, maar ik heb voor het boek Buat gegokt dat hij ongeveer woonde waar nu de ingang is van de parkeergarage van de Lange Vijverberg 10. Ook heb ik er voor het gemak maar het ouderlijk huis van Buat van gemaakt, al is het redelijk onzeker dat Buat sr. er reeds woonde toen hij in Den Haag arriveerde.
Wanneer Gabriëlle de Fleury de Coulan, het jongere zusje van Buat, geboren is, heb ik helaas niet kunnen achterhalen. Ze is niet in Frankrijk geboren en ik heb helaas geen Haagse doopgegevens kunnen vinden. Dat haar moeder, Esther de Felins, bij haar geboorte in het kraambed is overleden is aan mijn eigen fantasie ontsproten. Het is aannemelijk, omdat Gabriëlle opgegroeid lijkt te zijn in Antwerpen (bij een oom van moederskant) en het overlijden van Esther de Felins zou een goede reden kunnen zijn geweest om Buat jr. als page naar het hof te sturen. De gemiddelde leeftijd om page te worden was een jaar of zeven. Dat zou betekenen dat hij rond 1629-1630 aan het hof van prins Frederik Hendrik kwam. De exacte datum laat ik in Buat in het midden, maar ik plaats de aanvangstdatum wat naar achteren (ca. 1632), wanneer prins Willem II al wat ouder is. Dat Buat al page was aan het hof van prins Maurits, zoals in sommige biografieën staat geschreven, kan niet kloppen. Dat zou betekenen dat Buat al voor zijn derde verjaardag aan het hof werd geplaatst, nog voor prins Willem geboren was.
Het jonge hof van de Oranjes werd door prins Frederik Hendrik en prinses Amalia om de jonge prins Willem II opgebouwd. Buat bevond zich met veel leeftijdgenoten aan het hof in de omgeving van prins Willem II, de jonker van Buren, de broertjes Dohna en vele andere edelen. Enkele van zijn medepages, met wie hij het Pageshuis aan het Buitenhof bewoonde, heb ik reeds in voorgaande blogs beschreven.
Buat en prins Willem II groeiden gezamenlijk op. De prins moet Buat hoog hebben geacht. Wanneer Willem II zijn vader opvolgt als Stadhouder is één van de eerste dingen die hij doet het gunnen van een compagnie met veel prestige (de garde te paard, de persoonlijke Lijfgarde van Zijne Hoogheid) aan zijn jonge vriend Buat.
(Wordt vervolgd…)
(*) Grote dank aan P. Brugman.