Wendela Bicker
***DISCLAIMER: deze toelichtingen op de hoofdstukken van Buat bevatten spoilers.***
1665 was het jaar waarin Wendela Bicker haar echtgenoot het meeste schreef. In het Nationaal Archief (NA) zijn 9 brieven uit dat jaar van haar aan Johan bewaard gebleven. Niet verwonderlijk: sinds hun huwelijk in 1655 was het paar nog nooit zo lang van elkaar gescheiden geweest.
Historici oordeelden in het verleden nogal negatief over Wendela’s schrijfstijl en meenden dat ze niet tegen haar man op kon, zoals Maria van Berckel, echtgenote van Cornelis de Witt, dat wel leek te kunnen. Toch blijkt uit de briefjes geen ongeletterde vrouw: Wendela schrijft met een geoefende hand. Haar woordgebruik heeft niets onnozels, al noemt ze het zelf wel zo.[1] Het is duidelijk dat ze goed wist hoe het hoorde. Aan het begin en het eind van haar korte briefjes bedient ze zich van gemeenplaatsen, zoals hooggeplaatste vrouwen als zij die geleerd hadden: ‘Deze zal slechts dienen om…’ en ‘naar mijn ootmoedige gebiedenisse, zal ik verblijven’, etc. etc. Wie de moeite neemt om de briefjes goed te lezen ziet een krachtige vrouw, die niet bang is zichzelf te tonen of zelfs een grapje te maken, al plaatst ze God en haar echtgenoot altijd boven zichzelf. Daar spreekt vooral één ding uit: haar onuitputtelijke liefde voor haar ‘heer en waarde man.’
Thanks for reading Buat! Subscribe for free to receive new posts and support my work.
Subscribed
‘Mijnheer ende waerde man…’
Het briefje in hoofdstuk 7 van ‘Buat’ is een bijna letterlijke vertaling van haar brief van 1 mei 1665 (abusievelijk in het boek gedateerd op 5 mei 1665, iets wat ik in de volgende druk zal verbeteren). Het origineel is nooit gepubliceerd. Aan de krabbel op de linkerbovenhoek is te zien dat Johan hem heeft beantwoord op 2 mei 1665. Dit antwoord is helaas niet bewaard gebleven.
Jean-Marc van Tol,
09-01-2024.