Van Buat zijn vier brieven bewaard gebleven in het archief van Johan de Witt (N.A. 3.01.17_2260). Drie daarvan zijn uitgegeven (Fruin/Japikse, p. 275-276), maar onderstaande niet.
Translatie
Monsieur,
je vous supleie davoir la conte de man voye la laitre que Maisieurs lais Etas ont ecrit au Roy dangeltaire et sei vous plait de prandre la painne de mai que say deux chose que vous me dite yai au soir excuse la hardiese que ie prans de vous in parture et ie faire que vous ne le donnerais pas moues car ie vous prosteste que ie serais bien ayse de prennaiz a future vous ce que vous maves ci donne et ie vous congeure de craie que ie suis saitable mand
Monsieur vostre tres humble obeisant serviteur,
Le Buat
Hoewel het niet eenvoudig is om het fonetische en idiosyncratische taalgebruik van Buat exact te verwoorden, vermoed ik dat de vertaling*) ongeveer als volgt luidt:
Vertaling
Mijnheer,
Ik verzoek u om mij de brief te sturen die de Heren van de Staten hebben geschreven aan de Koning van Engeland en om alstublieft de moeite te nemen mij de twee zaken door te geven die u mij vanavond heeft gezegd.
Ik verontschuldig mij voor de vrijmoedigheid die ik in deze zaak op me neem. Ik doe dat in de hoop dat u het me niet kwalijk zult nemen, want ik hoop dat ik in staat zal zijn om u in de toekomst een wederdienst terug te kunnen doen.
Le Buat.
Het briefje heeft geen datum. Het wordt gedateerd (volgens de latere potloodaantekening linksonder) op het laatst van februari 1666. Er is mij geen brief bekend die de Hoogmogende Heren van de Staten-Generaal of de Grootmogende Heren van de Staten van Holland (het is niet duidelijk welke maisieurs Buat bedoelt) rond die tijd aan koning Charles II hebben gestuurd. Wel hebben de Gecommitteerde Raden rond 26 januari gecommuniceerd met Engeland over de eventuele uitwisselingen van wederzijdse gevangenen. Mogelijk doelt Buat daar op?
Het is aannemelijk dat ritmeester Buat dit briefje aan De Witt heeft geschreven na zijn ontmoeting met de raadpensionaris op maandagavond 14 februari 1666, een bijeenkomst die door De Witt in een brief van vrijdag 18 februari aan Coenraad van Beuningen wordt beschreven. De Witt maakt daarin gewag van twee zaken die hij aan Buat heeft doorgegeven: dat de voorstellen te vaag zijn en dat alle voorstellen voortaan aan de Republiek én Frankrijk tegelijk voorgelegd moeten worden. Vermoedelijk heeft Buat na de ontmoeting met De Witt met zijn vriend Sylvius gesproken. Sylvius was de tussenpersoon voor de correspondentie met Engeland. Vermoedelijk wilde Sylvius het antwoord van de Witt het liefst op papier hebben. Ik hou het er dus op dat deze brief op 14 februari 1666 is gescrheven.
Johan de Witt hield vrij stipt bij wanneer hij een brief beantwoordde. De Witt heeft bij dit briefje geen aantekening achtergelaten. Waarschijnlijk heeft hij Buat geen antwoord verstuurd.
*) Ik sta open voor alle suggesties voor verbeteringen in zowel de translatie als de vertaling: jvantolATcatullusPUNTnl